34
Met jaloerse blikken had Perez de verrichtingen van Kenny Thomson en diens kameraden gevolgd. Het opdrijven van de schapen om ze te scheren, deed hem denken aan zijn jeugd, op Fair Isle, het meest zuidelijke en afgelegen eiland van de Shetlands. Befaamd om zijn breiwerk en vanwege het feit dat het vaak werd genoemd in de weerberichten voor de scheepvaart. Toen Perez in de stad werk had gevonden, had hij vaak ’s avonds laat naar de rustige stem op de radio geluisterd. Fair Isle, de Færøer, Zuidoost-IJsland. Oostenwind, kracht vijf tot zeven, lichte regen, helder. Dan dacht hij aan Dave Wheeler, die een boerderij in Field had. De man was op het eiland komen wonen nadat hij een tijd op het zuidelijk halfrond had gewerkt. Al zolang Perez het zich kon herinneren, was Dave de weerman van het eiland geweest. Tot aan zijn pensioen had hij de landingsbaan onderhouden en bij de brandweer gezeten.
Ooit had Perez gedacht dat hij altijd op Fair Isle zou blijven. Hij had een boerderijtje gekocht, en toen zijn vader met pensioen ging, was hij schipper op de postboot geworden, de Good Shepherd. Zijn kinderen zouden op het eiland opgroeien en er net zo aan verknocht raken als hij. Eerder dit jaar had hij de kans gekregen terug te gaan. Er was een boerderijtje vrijgekomen en hij zou een goede kans maken het te bemachtigen. Zijn moeder wilde dolgraag dat hij weer in de buurt kwam wonen, maar hij had geen moeite genomen om de benodigde formulieren in te vullen. Een kwestie van lamlendigheid misschien, onwil om zijn huisje aan het water te verlaten. Maar er speelden meer factoren mee. Hij was er nog niet aan toe om zijn huidige werk op te geven. Het recherchewerk was uitdagend, zelfs op Shetland. En hoewel hij nog niet zo lang een relatie met Fran had, had hij al veel langer een stille hoop gekoesterd iets met haar te krijgen. Tot nu toe had hij er geen spijt van.
Zijn aanbod om Kenny met schapen scheren te komen helpen, was impulsief bij hem opgekomen, maar hij had het desalniettemin gemeend. Het zou heerlijk zijn om na de stress van het onderzoek wat lichaamsbeweging te krijgen. Misschien zou zijn hoofd weer wat helderder worden en zouden zijn spieren wat minder verkrampt raken. Hij draaide zich om naar de twee bergbeklimmers en hoopte dat ze snel klaar zouden zijn. Als het mobieltje van Booth daar ergens lag, zouden ze het binnen niet al te lange tijd moeten vinden. Zo groot was het gebied nou ook weer niet.
De klimmers waren een getrouwd stel, Sophie en Roger Moore. Ze waren tijdens hun studie voor het eerst naar Shetland gekomen, hadden zich er op hun gemak gevoeld en waren er uiteindelijk gaan wonen. Sophie was accountant bij de Shetland Islands Council. Wat Roger voor de kost deed, wist Perez niet. Hij zag dat ze zich over de rand lieten zakken. Ze gingen behoedzaam te werk, stopten steeds even om met een hand de richels af te tasten op plaatsen waar strandkruid of een vogelnest het zicht belemmerde. Toen ze bij de Pit waren aangekomen, hadden ze gezegd dat het niet moeilijk zou zijn, een leuke klus, hoewel Perez al bij zichzelf had geconcludeerd dat het waarschijnlijk niets zou opleveren. Hij deed dit allemaal voor de vorm, om Taylor tevreden te stellen. Zelf verwachtte hij niet dat er iets gevonden zou worden. Het was een soort bijgeloof voor hem, om bij dit soort gelegenheden niet al te hoge verwachtingen te koesteren. Hij was blij dat Taylor had besloten vandaag op het politiebureau te blijven, om alle binnengekomen gegevens te ordenen. De Engelsman zou gek worden als hij zo lang moest wachten. Perez zag hem in gedachten al boven op het klif staan, belachelijke, zinloze instructies naar de klimmers schreeuwend.
Toen hij het tweetal niet meer kon zien, liep hij landinwaarts naar de met gras begroeide helling. Daarvandaan kon hij hen beter in het oog houden. Ze waren al een heel stuk afgedaald, en hoewel er niet veel meeuwen waren, maakten de beesten een hels kabaal. Het kwam nu pas bij hem op dat het storen van vogels in broedgebieden waarschijnlijk niet zomaar was toegestaan. Had hij een vergunning moeten aanvragen? Die gedachte hield hem even bezig, want het aantal broedende zeevogels nam af, en het was niet zijn bedoeling schade aan de natuur toe te brengen. Toen hij opkeek, zag hij dat het stel de voet van de helling had bereikt. Voorzichtig liep hij naar de rand, ging in het gras zitten en sloeg hun verrichtingen gade. Zelfs hier voelde hij zich een beetje duizelig worden. Het begin van paniek. Hij had regelmatig nachtmerries waarin hij in een diepe put viel of naar de rand van een klif werd getrokken.
Roger en Sophie bereidden zich voor om de tunnel in te gaan die tussen de grote kuil en het strand in lag. Het was nu eb, zodat ze geen gevaar liepen door de stroming meegezogen te worden. Het was een nauwe doorgang, tamelijk hoog, in elk geval hoog genoeg om rechtop te kunnen lopen. In het midden liepen de wanden naar elkaar toe, waardoor Perez moest denken aan het oog van een naald. De rotsbrug tussen de Pit en de zee was ongeveer zes meter breed, dus zo lang zou de tunnel ook ongeveer zijn. Omdat het in het midden vrij donker was, hadden de klimmers zaklantaarns meegenomen. Perez had minder last van claustrofobie dan van hoogtevrees, maar was toch blij dat hij niet in hun schoenen stond. De twee klimmers zwaaiden naar hem en liepen de tunnel in.
Tijdens het wachten zat Perez over het onderzoek na te denken. De zon was lekker warm. In de verte hoorde hij zo nu en dan Kenny en zijn kameraden naar de schapen schreeuwen. Perez moest uit zien te vinden waarom Booth vermoord was, want anders dreigde het onderzoek te verzanden. Misschien was Roddy vermoord omdat hij getuige was geweest van de eerste moord, of van iets wat daarmee te maken had. Maar waarom zou een Shetlander een Engelsman willen vermoorden die al jaren niet meer op het eiland geweest was? Daar kwam hij maar niet achter. Hij ging ervan uit dat de moordenaar iemand van hier was. Van iedereen van buiten die die avond in Biddista was, waren de gegevens nagetrokken. Daar was het rechercheteam een behoorlijke tijd zoet mee geweest. Dagenlang waren ze aan het bellen geweest. ‘Ik heb begrepen dat u op 21 juni in het Herring House was. Kunt u me misschien vertellen met wie u daar was? Hoe laat bent u daar vertrokken? Is u misschien iets bijzonders opgevallen?’ Vervolgens moesten de alibi’s worden gecheckt en gedubbelcheckt. De alibi’s bleken stuk voor stuk te kloppen.
Waarschijnlijk was hij even in slaap gesukkeld, want hij schrok toen hij iemand hoorde schreeuwen. Ineens besefte hij hoe dicht hij bij de rand zat, en zijn hart ging ineens flink tekeer. Hij drukte zijn handpalmen naast zich in het gras, om er zeker van te zijn dat hij veilig op de grond zat.
‘Jimmy! Volgens mij moet je hier even komen kijken!’ Dat was Sophie. Vanuit zijn positie kon hij alleen haar hoofd zien. Ze deed haar mond wijd open en riep iets naar hem. Net een monster dat uit de diepte omhoogkwam. Het liefje van de reus. Hij moest aan de legende denken.
‘Hoezo?’ Hij had hun handschoenen en plastic zakken meegegeven, voor het geval ze het mobieltje zouden vinden.
‘Jimmy, je moet echt zelf even komen kijken. Je kunt toch wel langs de helling hiernaartoe komen? Daar heb je geen touwen voor nodig.’
Perez was niet naar beneden gegaan toen het lichaam van Roddy Sinclair was gevonden; Sandy had de plaats delict toen afgezet. Nu had hij weinig keuze. Sophie keek nog steeds naar hem.
Hij deed zijn jas uit, vouwde hem zorgvuldig op en legde hem op het gras. Hij voelde zich in zekere zin als iemand die besloten heeft zelfmoord te plegen door de zee in te lopen. Hij stapte over de rand van de Pit en volgde de wildpaadjes die naar beneden liepen. Hij probeerde zijn zwaartepunt zo laag mogelijk te houden en hield zijn lichaam dicht bij de helling, waarbij hij steeds met één hand over het gras slierde. De kans dat hij zou vallen was klein; waarschijnlijk zou Sophie fluitend langs deze helling kunnen afdalen. Hij zag haar al rechtop en zelfverzekerd van het ene wildpaadje naar het andere huppelen, met haar blik naar voren gericht. Het enige waar ze op hoefde te letten, was of ze haar voeten goed neerzette. Hij wist dat hij er belachelijk lang over deed om beneden te komen. Zo nu en dan bleef hij even staan en keek hij omhoog om te zien hoe ver hij al was. Het leek hem niet verstandig om naar beneden te kijken.
Hij wist dat hij de voet van de heuvel naderde toen hij Sophie iets naar Roger hoorde roepen. Haar woorden echoden door de tunnel, maar hij wist dat ze vlak bij hem stond. Toen hij zich omdraaide en zag dat hij nog maar een paar passen te gaan had, liet hij zich op zijn rug naar beneden glijden. Hij kwam naast haar terecht, gleed met zijn voet weg op een glibberige steen en stapte met zijn schoen in een plas. In de tunnel viel geen direct zonlicht. Het rook er sterk naar rottend zeewier, een ziltige geur, haast prehistorisch. Hij probeerde er maar niet aan te denken hoe hij naar de bewoonde wereld terug moest komen.
‘Wat hebben jullie gevonden?’
‘We wilden er niet aankomen. Deze kant op.’ Ze leidde hem de tunnel in.
De grond was oneffen: steentjes, een ruige rotsbodem met spleten en kuilen die vol water stonden, en kleine gladde keien die waarschijnlijk door de zee waren aangevoerd. Te laat schoot hem een memo over veiligheidsvoorschriften te binnen, die hij een paar maanden geleden had ontvangen. Hij was blij dat de arbeidsinspectie hier niets vanaf wist. Roger en Sophie waren niet eens bij hem in dienst.
Ze kwamen op een punt waar de tunnel meer op een grot begon te lijken. De wanden liepen naar elkaar toe, en de doorgang naar zee was waarschijnlijk heel smal, want er kwam geen daglicht vanaf de andere kant. Roger had zijn zaklantaarn aangedaan en wachtte in het gele schijnsel op hen. Hij was op een uitstekende rotspartij gaan zitten en at een reep chocola.
‘Sorry,’ zei Sophie. ‘Jimmy kon niet zo snel.’
‘Hebben jullie het mobieltje van Booth gevonden?’ Perez dacht even dat ze hem voor de gek hielden en hem helemaal hiernaartoe hadden laten komen, omdat ze wisten dat hij hoogtevrees had. Nu zouden ze hem een of ander belachelijk voorwerp laten zien, een kunstgebit of een oude laars, en dan zouden ze verwachten dat hij erom zou kunnen lachen ook.
‘Nee,’ zei Roger. ‘Maar wel dit.’
Roger scheen met zijn zaklantaarn op een bergje rotzooi, dat door de zee naar een brede richel was gespoeld. Er lagen stukken visnet, schelpen, zeewier, twee plastic ringen van een fourpack bierblikjes, en een crèmekleurig, glad bot.
‘Heel grappig,’ zei Perez. Blijkbaar was er een schaap vast komen te zitten, dat later van de honger was omgekomen. Het vlees was binnen de kortste tijd gaan rotten en door vissen en andere dieren weggevreten. Toen het aan de lucht was blootgesteld, waren er waarschijnlijk ratten en vogels op afgekomen. Bij vloed was het bot op een hoger gelegen richel beland.
‘Wat denkt u dat het is?’
‘Een bot van een schaap? Of van een hond misschien?’
‘Kijk nog eens goed,’ zei Roger. ‘Dat denk ik namelijk niet. Als ik me niet vergis, is dit een dijbeen van een mens.’
‘Roger is fysiotherapeut,’ zei Sophie, ‘dus hij weet wel het een en ander van de menselijke anatomie.’
Perez merkte dat ze er schik in had. Weer die opwinding nu er wellicht sprake was van een onopgehelderd sterfgeval.
‘Waarschijnlijk is het bot bij een extreem hoge waterstand op deze plek terechtgekomen.’ Roger liet de lichtbundel van zijn zaklantaarn ongeveer een halve meter lager over de rotswand glijden. ‘Gewoonlijk komt het water bij vloed tot hier.’
‘Dus het bot kan hier zijn aangespoeld?’ vroeg Perez. Hij dacht aan de talloze slachtoffers die de zee door de jaren heen had geëist. Er stond vaak zo’n sterke stroming dat het wel vaker voorkwam dat drenkelingen nooit werden teruggevonden. Dit bot glom en was glad. Het had er dus al een hele tijd gelegen.
‘Je staat er versteld van hoe snel zo’n bot helemaal kaal kan worden,’ zei Roger, alsof hij Perez’ gedachten kon lezen. ‘Dat duurt hier echt geen decennia, bedoel ik. Denk maar aan de schurende werking van het zand en de steentjes.’
‘Wanneer is het voor het laatst springvloed geweest? Ik bedoel, wanneer denk je dat dat bot naar die hoogte getild is?’ Perez merkte dat zijn hersenen op volle toeren werkten. Het was net alsof hij een shot cafeïne had binnengekregen.
‘Dit jaar nog,’ reageerde Sophie snel. ‘Op 21 maart. Weet je nog, die prachtige foto’s in The Shetland Times van die golven bij Scallaway? Het kan zijn dat het bot al wel langer in de tunnel lag, maar toen pas hoger is komen te liggen.’
‘Ik wil graag helemaal naar het eind van de tunnel.’ Perez was alle veiligheidsvoorschriften nu compleet vergeten. ‘Dan kan ik kijken hoe groot die doorgang naar zee is.’
Ze liepen achter elkaar aan, Roger voorop, Perez in het midden en tot slot Sophie. Bij de ingang bij de Pit was de tunnel zo breed dat ze hun armen konden spreiden, maar naarmate ze verder liepen, werd de ruimte steeds krapper. Voor hen zagen ze daglicht door een spleet vallen, en ze voelden een fris, zilt briesje door de opening waaien. Er groeide niets meer op de rotsbodem onder hun voeten. Voordat ze bij de spleet waren, was de tunnel zo smal geworden dat ze niet meer verder konden. De zon scheen door de vreemde, verticale kier en het licht viel in een heldere streep op de rotsbodem voor hen.
‘Een lijk kan niet door deze opening naar binnen zijn gespoeld,’ zei Perez. ‘Ook niet tijdens een storm. Daar is de doorgang gewoon te nauw voor.’ Sandy had niet bang hoeven te zijn dat de tas van Booth bij vloed naar zee zou zijn meegevoerd, want hij zou met geen mogelijkheid door de minieme opening hebben gepast.
‘Kan het lijk niet op zee uit elkaar zijn gevallen? Een bot van die grootte zou hier wel door naar binnen kunnen zijn gespoeld.’
Perez dacht koortsachtig na. ‘Dat zou kunnen. Maar als we nog meer beenderen vinden, wordt die theorie wel heel onwaarschijnlijk. Er zijn zoveel plekken waar botten kunnen aanspoelen. En als we grotere skeletresten vinden, kunnen die sowieso niet door deze spleet zijn gekomen.’ Hij keek zijn twee metgezellen aan. ‘Nee, toch? Daar is dat gat veel te klein voor. Als we nog meer botten vinden, of een groter stuk, betekent dat dat iemand vanaf de top van de Pit naar beneden is gevallen. Net als Roddy Sinclair. Dan is er in het verleden dus nog een moord gepleegd.’